“Van der Schaaf! Ja, hoor, hij is er! Goed je te zien, man, gaaf!” Een ferme schouderklop en stralende ogen. Een groot aantal van de bezoekers van de Kolping Boys reünieavond, ziet elkaar zaterdagochtend weer langs de lijn. Maar een enkeling heeft uren gereden om erbij te zijn. Want dat doe je zonder twijfel, voor je cluppie. “Een zwart-wit hart hebben we.”
Vrijdagavond in Oudorp, half acht, de kantine van Kolping Boys stroomt vol. Voelbare warmte en energie gonst door de ruimte. Dat komt door de hoeveelheid bezoekers, zeker, maar nog meer vanwege het enthousiaste kameraadschap dat heerst. Gevuld met foto’s van toen tot nu, is de kantine omgetoverd tot een museum van voetbalverhalen. De tap staat open, handen worden driftig geschud.
Achterin de kantine, met zicht op groene voetbalvelden waar de jeugd een balletje trapt, is het nog wél rustig. Gerard Floris (83) zit alleen aan een tafel, dromerig starend naar het grote scherm waarop zwart-wit foto’s voorbij flitsen. “Ik ken ze niet meer van naam, maar van gezicht allemaal.” Twintig jaar floot hij voor de KNVB. “En als ik vrij was, was ik hier. Ze kwamen altijd wel een scheidsrechter tekort.” Toen fluiten niet meer ging, hielp hij in de schoonmaak. Alles om deel te blijven van zijn club. Floris’ ogen lichten op als hij zijn zoon op het doek voorbijkomt. “Die heeft nog in de eerste gespeeld”, zegt hij trots. De oudgediende komt nog naar elke thuiswedstrijd van het eerste elftal. “Inmiddels met m’n Ferrari”, grapt hij, wijzend naar de rollator in de hoek. (tekst loopt verder onder foto)
Met het verstrijken van de uren neemt het volume toe. Bulderend gelach, afgewisseld met een aantal hard geschreeuwde “Stilte!” door bezoekers, wanneer de organisatie de meer formele momenten probeert in te leiden. Zilveren KNVB-spelden worden uitgereikt, rauwe portretten van diehard Kolping Boys onthuld, maar de aandacht ligt vooral bij elkaar. Dat doorbreek je niet zomaar.
Buiten, net naast de ingang, bij een kliko-opslagplaats annex (stiekem) rookhok, staat Dirk Molenaar (62). Aan de drukte ontsnapt voor een sigaret, groet hij elke Kolping Boy die hem passeert. “Vanaf m’n zevende loop ik hier rond, al 55 jaar. Mijn vader voetbalde hier, en ja, dan ga mee.” Eerst op het oude complex aan de Herenweg en in ’79 moest Kolping Boys verhuizen, vanwege het groeiend aantal voetballers. “Het is een grote club geworden, met 1200 leden. Maar ja, het blijft ook een dorp, hè.” Ons kent ons, iedereen gunt elkaar wat. En dat verbindt. (tekst loopt verder onder foto)
Dat is het mooie van zo’n vereniging, vindt Molenaar. “Je kent elkaar en weet wat je aan elkaar hebt. Kinderen van mijn vrienden kwamen al met 2, 3 jaar kijken. Die jongens en meiden heb ik nog de fles gegeven. En nu voetballen ze in het eerste elftal dat ik coach. Da’s toch bijzonder.” In zijn doordringende, blauwe ogen schuilt trots en nostalgie. “Toen ik zelf jong was stonden ze voor mij langs de lijn te klappen. Nu ik ouder ben, ben ik er voor hen.”
Het is bijna tijd voor de onthulling van het vernieuwde clublied. “Dat heb ik ingezongen. Ze hebben me weer voor ‘t karretje gespannen”, lacht Molenaar. Op de tonen van ‘Engelbewaarder’ geeft hij een tipje van de sluier: “Ik weet nuuuuu, dat er een Kolping liefde bestaaaaat.” (tekst loopt verder onder foto)
Eenmaal binnen is de ene stem niet meer te onderscheiden van de ander. Als een ongeleid orkest aan klanken is het schreeuwen om elkaar te verstaan. Maar dat doen ze met liefde, net als op het veld. “Het is die saamhorigheid”, zegt Molenaar tot slot. Maar ook vriendschap, broederschap, warmte en liefde. Dat was er toen en dat merk je nog steeds.”